Limburgse achternamen worden vaak heel anders geschreven dan ze – in het dialect – worden uitgesproken.
Waarom Klaose Claessen werd
Limburgse achternamen weken sterk af van de Hollandse. De reden zal duidelijk zijn: het limburgs heeft een stuk of vijf, zes klanken die het Nederlands niet heeft, plus de klinkerverandering bij verkleinwoorden en meervouden. Bakker is Noord-Nederlands, Beckers Limburgs. We schrijven 1808. Nou ja, veel mensen kunnen helemaal niet schrijven in de departementen Nedermaas en Roer waartoe vrijwel het hele huidige Limburg hoort en dus bij het frankrijk van napoleon. De franse bezetter eist dat in alle inwoners een achternaam kiezen en wel voorgoed: die mag niet meer veranderd worden. N daar koppelteken gehoorzaam als ze zijn koppelteken sjokken de mensen van Maasbree, Montfort, Margraten naar hun mairie : gemeentehuis.
“Wie sjrieft geer uch?” Vraagt in ambtenaar. Of een tolk, als de ambtenaar fransman is. “Ich Sjrief mich Daome”, Het is echt een boer. Klasse mompelt een tweede. En dan komt Sjäopkes. Problemen voor meneer de ambtenaar. Die klanken kent het Frans wel , maar het Nederlands niet. En de namen moeten in het Nederlands opgeschreven worden. Ook duidelijk: in Frankrijk kennen ze geen Klaas, en een schaap heet mouton. Zo ontstonden namen als Dohmen, Damen, Klaassen, Claessen en Schaepkens. Nooit Klaose, Kaole in plaats van Coolen, Laove voor Loven of Laeven.
Dat wil zeggen: zo zal het ongeveer gegaan zijn, betoogt de taalkundige dr. Pierre Bakkes uit Roermond, die de schrijfwijze van Limburgse achternamen bestudeerd heeft. “De mensen konden zelf niet lezen. Ze wisten alleen hoe hun naam uitgesproken werd. Eerst naar 1860 leert de bevolking hier lezen. Ik stel me dat graag voor, hoe mensen voor het eerst hun naam konden ontcijferen. Dat moet als een overwinning geweest zijn.”
Maar eerst een beetje geschiedenis. Achter namen waren in Zuid-Nederland eerder algemeen dan boven de rivieren, zegt Bakkes. Dat kwam omdat er eerder grote steden waren zoals Brugge en Gent stond dat de (en misschien mag je ook Keulen noemen). “Als je daar een paar 100 Jannen had en Janszonen die kon niemand meer uit elkaar houden”. Nagegaan is welke mannen die in 1600 in Amsterdam trouwden in toenaam ( nadere aanduiding) of achternaam hadden. Welnu: van de Hollandse mannen was dat 14%, van de Zuid-Nederland afkomstige mannen was dat meer dan 80%. Omdat Limburg veel contact gehad met Brabant en Vlaanderen verschenen hier ook eerder achternamen.
Er zijn meer verschillen aan te wijzen met Noord Nederland. Zo kan de invloed van de kerk groter zijn punt het concilie van Trente, gehouden in het jaar van de beeldenstorm, 1566 dus, bepaalde dat kinderen bij hun doop de naam van een heilige dienden te krijgen. Bakkes: “Ouders deden dat braaf maar zochten vaak naar een heilige die bij een oude Germaanse naam paste.
Dat kan in Limburg voor heel eigen namen gezorgd hebben. Want bakkers schat dat meer dan 3/4 van de Limburgse achternamen van een voornaam stand dus: de zon van... Dat geldt ook voor zijn eigen naam. Die ziet hij niet als afkomstig van bakhuis, in het Limburgs bakkes, maar als de zoon van ene bak. Bijpassende heilige kan de martelaar Bachuss zijn , maar er was ook de heilige Baculus van Sorrente (feestdag 29 januari). Dat woord betekent steun, staf, en zo heet derhalve ook de bisschopsstaf op zijn zondags.
Maar het gaat Bakkes vooral om sporen van het Limburgs in achternamen.in namen die van ambachten stammen, kan klinkerverandering optreden die het Nederlands (bijna) niet heeft . Iemand die brood bakt, is eine bekker. Maker is in het Limburgs maeker , en dat leverde namen op als Schoenmaekers, Pleumekers Hooimaekers. De ae klank Werd op verschillende manieren weergegeven. Tussen haakjes: schoenmaker is in het Limburgs Sjoetser, maar deze naam komt minder voor. Alleen Venlo heeft er een aantal : schoester . Hevig Limburgs zijn ook de namen schreurs (van sjreur, kleermaker) en Smeets: De Limburgse variant van Smits (Smid versus sjmeed).
Klinkerverandering komt ook voor bij verkleinwoorden. Een kleine jan kan een jantje zijn, en zo verklaart s bakkers die in zwalm een veel voorkomende namen jantjes. En een kleine Klaas leverde Kleuskens op. Moeilijk hadden de fransen op schrijvers het met de ao. Die klank komt in honderden Limburgse woorden voor , maar werd niet genoteerd. Want hij komt in het Nederlands niet voor: de vraag was: welke weergave moest mijn kiezen de ao-klank komt soms overeen met de Nederlandse oo: Kaole (Kolen) , maar ook met de aa (Paol) en soms met de o (kok is kaok, lotlaot). Mensen die zeiden dat ze coole genoemd werden, zagen hun naam opgeschreven als Coolen, Kolen, Kohlen, maar ook Kaelen, zegt Bakkes. Of Caelen. Daar herken je geen kool meer in . De e achter de a geeft een verlenging aan. Je hebt Martens en Maertens. En de c van Coolen en Caelen is gewoon een Franse schrijfwijze. Het Frans kent de k eigenlijk niet. Ook de z is uitheems. Zoere (van zuur) werd zo Soeren of Souren.
Met Souren zitten we bij de oe. Gewone klank, maar Fransen spellen die niet als oe, maar bijna altijd als au. Zo zijn namen als Houben, Brouns, Coumans (van Koeman: boer) ontstaan.
Andere Franse invloeden zijn:
Behalve met de ae , ao en oe worstelden Fransen opschrijvers met meer klinkers en tweeklanken. Zo werd Breukers vaak Bruekers. Met een ui uitgesproken namen kregen daarentegen vaak en eu: Heutz, Pleumekers. En de ö van köster werd meestal een u: Custers, Puts.
– een c waar je een k hoort : Custers, Claessen, Cremers.
– een c voor de s: Cillekens (zoon van Sil), Ceelen.
– ck voor kk: Beckers, Ackermans
– een x waar ks te horen is: Houx, Hendrix.
– een s waar het Limburgse een z heeft: Suylen, Seelen.
– qu waar kw klinkt Quadackers en Quaedvlieg (volgens een Duitse naamkundige oorspronkelijk de naam van een zeer vervelende man).
Het zal iedereen al wel opgevallen zijn dat j achter de s, die in verreweg het grootste deel van Limburg voorkomt, nooit genoteerd is. Geen Sjangen, Sjmeets, Sjnieders Of Sjoolmeisters. De verder werden nogal wat namen aangepast aan het Nederlands. Kupers zag zich genoteerd als Cuijpers, Keunings werd Konings, Knoups, Cnoops en Niesse Nijs(t)en . Enig systeem zit er niet in. Bakkes: het zal van de ambtenaar afgehangen hebben, of misschien hebben mensen wel geprotesteerd. Als ze lezen konden tenminste.
Bron: De Limburger, 1998, Wim Kuipers